GEDICHTENBUNDEL  MERCELLA  LAPON

  voorblad a.jpg  

 

 

Marcella Lapon

 
     
  foto Marcella  
     
  geboren te Mannekensvere op 27 juli 1925
gehuwd op 15 februari 1950 met Michel Vercoutter reder visser
schonk het leven aan drie dochters
overleden te Oostende op 16 november 2007
 
     
     
  papegaai  
     
 

De bakker en de papegaai.

Een bakker had een papegaai
die papegaai kon klappen heel snel.
Elk lachte om zijn grappen.
Die bakker was niet al te rein
en maakte zijn broodjes veel te klein.
Was de politie op de toer
het vrouwtje lag daar op de loer
en riep ze klaar en helder
de kleintjes naar de kelder.
’t Gebeurde dat de wet eens kwam
in ogenschouw de winkel nam
hieruit, al hun gewicht
plots riep de vogel helder
de kleintjes in de kelder.
Toen trok men naar de kelder
de broodjes werden gewogen
en de bakker vloog er tegen.
De bakkerin gans verwoed
smeet in de put, den armen bloed
die schreeuwde klaar en helder
Ko sterft nu in de kelder.

 
     
     
  boerhof  
     
 

De boer.

In de kille najaarsnevel
zie je de boer dan gaan
want nu al, maakt hij plannen
voor ’t zaaien van zijn graan.
Hij denkt, hier komt de tarwe
en daar, het maïsveld
want zoals overal
is ’t overleg dat telt.
’t  Bbewerken en bemesten
en ’t ploegen van de grond
zijn nu zijn grootste zorgen
vóór de winter komt.
En in de voorjaarszonne
zie je hem weeral gaan
en zijn allesziende oog
ziet ’t wassen van het graan.
Hij staat stil bij de vlasgaard
kijkt naar ’t fluweelgroen vlas
met witte of blauwe bloemen
zo fijn, en breekbaar als glas.
Hij aait met zijn hand over ‘d aren
van ’t geelgroene tarweveld
dat hem van de rijke oogst
de volgende maanden vertelt.
En komt de tijd van het oogsten
en ’t binnenhalen van ’t graan
dan komt geheel gezin er
met gebundelde kracht tegenaan.
En zijn de landerijen kaal
en gans de oogst naar binnen,
kan voor hem, met gerust gemoed
de cirkel weer beginnen.

 
     
     
  mol  
     
 

De mol.

Een mol kwam uit zijn hol,
en zag een vogel in een boom.
Ach sprak hij, had ik veren,
geen vijand kon me deren,
maar nauwelijks had hij zijn mond ontsloten,
daar kwam een sperwer neergeschoten,
en nam de vogel in zijn klauw,
oei, oei, oei riep de mol,
en kroop tot in het diepste van zijn hol,
als je dat ziet, zou je verzinnen,
nee, nee sprak hij
ik blijf nog liever een mol.

 
     
     
  oude man in zetel  
     
 

De oude man.

In een kleine steeg
op ’t einde van de straat.
Daar woont tussen rommel
een stokoude eenzaat.

Zijn huid is grauw, zijn hoofd is kaal,
zijn schoenen zijn versleten.
En soms heeft hij al dagen lang
heel weinig om te eten.

Zijn huisje, is geen huisje meer,
het is een echte krot.
De pannen vallen van ’t dak,
de vensters zijn verrot.

Een deur is er al lang niet meer,
waarom is die ook nodig.
Want iedereen is wellekom,
’t zij rat, ’t zij muis, ‘t zij de koning.

Soms gaat hij dan, een enkle dag,
naar d’ overvolle stad.
En krijgt wat centen of wat brood,
en drinkt zich soms ook rood.

Ik ben niet arm, zo zegt hij zelf,
De bloemen die er bloeien,
zijn allemaal van mij alleen,
’t is voor mij dat ze groeien.

En dan de vogels rondom mij,
de mus, de nachtegaal.
De merel met zijn mooie lied,
’t is voor mij allemaal.

En in de stilte van de nacht,
hoor ik de wind soms huilen.
Zie de maan, de sterren staan!
Ik wil met niemand ruilen.

 
     
     
  reigers  
     
 

De reiger.

Er stond eens een blauwe reiger
langs de havengeul op een oude steiger
en hoe het beest ook teurde
geen visje hij bespeurde.
Toen strekte hij zijn lange benen
en heel verdrietig vloog hij henen,
hij vloog en vloog maar en hij vond
opeens waar dat Ter Duinen stond.
Heel zachtjes daalt hij naar beneden
en met zijn grote beide tenen
zet hij zich neder in ’t plantsoen
tussen de stenen en het groen.
Ja, hij durft het wel bekennen
hij zal zich hier echt gewennen
met de winkel bij de deur
geen gebrek en geen gesleur.
Al geeft menig boze blik
hem soms een gevoel van schrik
daaraan zal hij zich niet storen
daarvoor sluit hij oog en oren.
En het weze zo u een troost
volgend jaar, brengt hij zijn kroost.
En ook al zijn beste vrienden
zullen ’t hier gezellig vinden.
Op een dag was hij verrast
naast hem stond een tweede gast,
maar aan vis is hier geen nood
dus gunt hij hem ook zijn brood.
Hem proberen te verjagen
daarin zul je toch niet slagen
want ’t is een beschermde vogel
dus geen angst voor net of kogel.
’t Is ook geen zo’n groot gevaar
als de echte ooievaar,
want als die hier zou foureren
mag ‘j er wiegjes bij placeren.
En ’t gezeur over slecht water
is voor hem een zorg voor later.
Ja zijn bedje is hier gespreid
misschien tot in ‘d eeuwigheid.
U, meneer den Directeur
kijkt in ’t vervolg niet meer zo steur,
hij is hier toch met zijn actie
een zeer goedkope attractie.
En nu is zijn grootste streven
nog veel jaren ’t overleven.
Iedereen vindt het hier fijn
waarom zou hij ’t dan niet zijn.

 
     
     
  spinnenweb  
     
 

De spin.

Er hing een grote spinnenweb,
met draden O zo fijn!
tussen twee struiken en een boom
zo blinkend als satijn.

Een beetje verderop daar zat
op zijn dooie gemak,
een grote, dikke zwarte spin
al op een groene tak.

Ze loerde en ze loerde maar,
haar oogjes draaiden rond,
of ze soms niet ergenstwaar
ietsje te eten vond.

Opeens kwam daar een bruine bij
van honing zwaar belaan
en vloog er, hoe is ’t mogelijk,
tegen de webbe aan.

Er ging een draad als ’n telefoon
recht naar de spinnekop.
En die zette in grote haast
haar hoge poten op.

De bij die wrong en wrong en wrong
daar in die spinneweb.
En goddank, juist op ’t laatst moment
viel ze nog door het net.

De spin die alles zag gebeuren
bleef even stil staan,
en bond er, kalm zoals voorheen,
maar weer de draden aan.

Ze herbegon haar kunstgewrocht
heel netjes…. en ze dacht,
straks komt nog wel een stommeling,
ik ga maar weer op wacht.

 
     
     
  biggetje biggetje biggetje  
     
 

Drie kleine biggetjes.

Drie roze mooie biggetjes
liepen op een wei
in ’t zachte groene gras
ze voelden zich zo vrij.
Ze speelden, staartje trek,
en sprongen haasje over,
even later lagen ze
verscholen in het lover.
Ze liepen samen beurt om beurt
achter de vlinders aan
maar trapten in een wespennest
en ’ t spelen was gedaan.
‘d Een kreeg een steek in ’t achterwerk,
een ander op zijn oor,
huilend vlogen de biggetjes
er heel, heel snel vandoor.
Ze liepen gauw de stal weer in
naar ’t veilig, warme nest
kropen heel dicht bij moeder zwijn
daar is ’t nog altijd fijn te zijn.

 
     
     
  cupido  
     
 

Dromen.

Bij us aan het zeetje
is het altijd goed.
Je stapt door de duinen
met een bloem op je hoed.
Je klapt tegen biezen
o ’t helmegras
en zonder te weten
loop je door een plas.
Met je kop in de wolken
en je neus in de wind
loopt ge te dromen
gelijk een kind.
’t Is nog lange geen avond
de dag is nog vroeg
je moet je niet haasten
want ‘j hebt tijd genoeg.

 
     
     
  verliefd paar  
     
 

Dromen (1).

Ik had een mooie droom
in mijn slaap vannacht
over onze tuin,
in een lentedag.
Tientallen kaboutertjes
met hun hark en schop
wieden al het onkruid weg
en knipten de klimop.
Ontelbare elfjes
zwevend, op hun vlerkjes
‘d armen vol met bloemen
plantend in de perkjes.
En het mooiste van allen
was de toverfee, die
zachtjes naar beneden daalt
en knikte heel tevree.
Kinderen die stoeiden,
shottend  en ravotten
tot ze moe gespeeld
weer naar binnen trokken.
‘k Geloof niet erg in dromen
dromen zijn bedrog
maar als ik door het venster kijk
zie ik ’s morgens alles nog.
Alles is er even mooi
in ons tuintje klein
kunnen dan ook dromen
zelf toch werkelijk zijn.

 
     
     
  eendje eendje eendje  
     
 

Eendjes.

Reeds heel vroeg in het voorjaar
zie je de eendjes paren
ze gaan dan met zijn tweeën
te samen spelevaren.

Dan komt na een tijdje
een nestje van hun beiden
waar moeder eend
broedt  op de eitjes.

Dra komen er kleintjes
en moeder houdt de wacht
terwijl ze springen één na één
van de graskant in de gracht.

t’Is tijd voor ‘d eerste zwemles
dan zwemmen ze op een rijtje
en ze peddelen met hun pootjes
met zachte stootjes.

Soms zie je ze met hun moeder
de grote baan overgaan
en zie je auto’s en zelfs truckers
lachend en wachtend in rijen staan.

Moeder eend loopt dan heel traagjes
terwijl ze wachten heel geduldig
tot de rij dan is voorbij
want haast hoort er niet bij.

 
     
  haan  
     
 

Het kippenhok.

Reeds heel vroeg in de morgen
hoor je reeds koeklekoe
toe opstaan, werken meisjes
het is al ochtend toe!
dan zie je hem daar lopen
ja hem da’s vader haan
en fier gaat hij dan hoog,
op ‘d hoogste mesthoop staan.

En een paar uurtjes later
hoor je dan kulkedei
’t is van de kip die kakelt
hei ! hei, ik leg een ei
en dan klinkt het in koor
uit menig ander nest
ja, wij zijn scharrelkippen
dus, is ons eitje ’t best.

En in de prille lente
hoor je dan, piep, piep, piep
dan zijn er kleine kuikentjes
je ziet ze bijna niet
dan lokt hen moeder kip
kom, eten, tok, tok, tok,
en ’s avonds kruipen ze heel dicht
onder moeders warme rok.

En bij de avondschemering
hoor je weer koeklekoe
en is de hele schare
van ’t werken ho! zo moe
want ’t was een lange dag
het wordt steeds minder licht
Is iedereen dan binnen
dan moet het deurtje dicht.

 
     
     
  visser  
     
 

Het loze vissertje.

Er zat een loze vissertje
te vissen in ’t riet
hij zat er wel te vissen
maar vangen deed hij niet.
En zo vergingen uren,
geen visje in ’t verschiet
hij keek maar naar zijn dobber
maar die verroerde niet.
Zijn boterhammen had hij
al lang reeds opgegeten
en achteloos de korstjes
in ’t water weggesmeten.
Ja van het lange wachten
wordt ook een visser moe.
Hij lei zich in 't zonnetje
zijn oogjes vielen toe,
maar plots schoot hij dan wakker
want tegen ’n blauwe lucht
zag hij een grijze reiger
die staakte snel zijn vlucht.
En langs de oever
verscholen tussen ’t riet
daalde hij zachtjes neer
je zag hem bijna niet.
Hij wrikt even met zijn teen
strekte langzaam zijn nek
en dan heel snel had hij er
een paling in zijn bek.
Toe zij het loze vissertje
wat zijn dat nu voor grappen
het is niet steeds ’t geduld dat telt
’t is soms wel voor de rappen.

 
     
     
  kopprl  
     
 

Huwelijk.

Het is bijna niet te geloven
dat in haar oven
een flinke wortel zal moeten stoven.
Want binnen enkele uren
begint ….. met zijn kuren.
Heel waarschijnlijk zal hij dan zeggen
‘k ben content dat ik mij kan leggen,
trek maar weg die beddensprei
en kruip dan maar rap bij mij,
Maar wat treuzelt gij daar zolang
ge zijt nu zeker toch niet bang.
Ik heb nu lang genoeg gewacht
op deze heerlijke slapeloze nacht.
We zijn thans bruidegom en bruid.
En straks zorgen we voor een kleine guit,
want deze avond maken we een begin
aan een kroostenrijk gezin

Het volgende jaar, O hemeltje lief
komt de ooievaar met een kattedief.
Een klein kindeke is hier geboren…
Nu maar voortgedaan en geen tijd verloren.
Zo komen er zeven, acht,…soms wel negen
wees maar niet bang… ze kunnen er tegen
En een tijdje nadien, komt toch eens zien.
Ze komen daar af met Nr10.
De mensen zeggen: er is daar nog eentje geboren.

Ze zullen er nog in versmoren.
Maar  begint er een punt achter te zetten
en voortaan beter op te letten.
Maar ’t noodlot kan men niet forceren
’t jaar nadien mogen ze weer het wiegje placeren.
En ….zegt geloof me vrij
deze keer is ’t geen van mij.
Ik wil wedden dat deze rakker,
het werk is van de melkboer of de bakker.
En tegen de ooivaar zegt hij kwaad.
Luister even, beste maat.
Komt voortaan niet meer met zulke dingen
of ‘k zal U rats de kop afwringen,
niet ware van het kindergeld
of uw dagen zijn geteld.
Waarop de ooivaar heel beleefd
volgende antwoord aan hem geeft.
Als ik moet komen en ’t is van U niet geweest
Geef dan liever de schuld aan de H Geest.
Ik gun nu nog een laatste woord,
leg het vanavond maar anders aan boord.
Ge moet u niet haasten achter die elf
die komen er toch van zelf.
Profiteer, geniet nog maar wat van ’t leven
en neem dan wat de Heer U zal geven.
Gezondheid en voorspoed in ’t geen we hem vragen
voor U beiden tot de rest van uw dagen.
En zijn er soms woordjes door U of door haar,
dan ’t komt ‘s avonds in bedde wel weer voor elkaar.

 
     
     
  groep mensen  
     
 

Ik hou niet van ……….

Ik hou niet van een zuurpruim
die ganse dagen zaagt
van ’s morgens tot ’s avonds
zich zelve maar beklaagt.

Ik hou niet van een stoefer
die alles beter weet
op ’t einde van de dag zelfs
de waarheid niet meer weet.

Ik hou niet van een klager
die steeds zichzelf beklaagt
en nooit naar het leed
van een ander vraagt.

Ik hou wel van lieve mensen
die steeds gelukkig zijn
want die zijn voor elkander
een echte zonneschijn.

 
     
     
  persoon op vlot  
     
 

Mijn Noordzee.

Ik stond op een morgen aan ’t eenzame strand,
met beide voeten , in ’t mulle zand,
mijn blik ging naar de grillige duinen
met groene en ook zandkleurige kruinen,
en  ‘k voelde de stilte, de vredige rust
van onze dierbare Noordzeekust.

Ik lag op een middag, in ’t lauwwarme zand
één woelige bende overal op ‘t strand,
mijn haren gestreeld door een vluchtige wind,
ik voelde me zo gelukkig, en ik ontwaarde
dat niets in het land onze kust evenaarde.

Ik liep op een avond, langs ’t verlaten strand,
‘k zag er verliefden , samen hand in hand,
‘k zag hoe de golven, met grillige bochten
hun eeuwige weg langst de stranden zochten,
‘k hoorde het ruisen van de zee, zo zacht
en ‘k voelde de stilte, de rust van de nacht.

 
     
     
  vader en kind  
     
 

Mijn vader.

Ik zie hem nog steeds zitten
zijn pijpje in de mond
en witte en blauwe rook hangt
er ’t hele huisje rond.

Zijn oude rieten zetel
dat is voor hem zijn troon
zijn wit en grijze haren
voor ons zijn zilvren kroon.

Zijn ogen zien veel minder
zijn gang is wel wat traag
en in zijn kleine huisje
kwam iedereen zo graag.

Zijn leven was één zwoegen
maar ook van stil verdriet
toen onze lieve moeder
ons veel te vroeg verliet.

Zo eenvoudig en zo minzaam
je kon er steeds terecht
hij had zeer vele vrienden
zijn goedheid zo oprecht.

Och konden we je nog eenmaal
in onze armen sluiten
om liefde en dankbaarheid
aan u te kunnen uiten.

 
     
     
  dek van vissersboot  
     
 

Mijn visser.

Mijn visser, al is het vroeg in de morgen
of in de donkere nacht,
toch denk je vaak aan je thuis
waar 't hele gezin op je wacht.

Mijn visser, met je eeltige handen,
verhard door het zware gesjouw,
je kleren doortrokken van 't ziltige zout
van de zee, waarvan je zo houdt.

Mijn visser, 'k moet je steeds bewonderen
als je daar zo stoer en sterk,
wijdsbeens en met gekromde rug
gebogen staat over je werk.

'k Zag meermaals een traan in je ogen
al veegde je hem af met je mouw,
als er weer een vriend was gebleven,
dan was ook jouw harte vol rouw.

Een vluchtige kus op de mond van je vrouw
en een kruisje op 't hoofd van je kind,
vertrek  je dan weer met nieuwe moed,
trotserend de stormen en de wind.

Mijn visser, al is er je taal ruw,
ja rauw soms, toch is het fijn
en ben ik gelukkig, fier en blij,
de vrouw van mijn visser te zijn.

 
     
     
  huizeei  
     
 

Ode aan mijn wijk.

Mijn jachthavenwijk, wat ben je mooi
met je voorjaarsbloemen, je lentetooi,
je eerste groen en ontspruitende bomen,
je voorjaarswinden, de bijen die komen,
de ochtendnevels en vaalgele zon,
je eerste madeliefjes in het gazon.

Jachthavenwijk, wat ben je toch fijn
met je zomerzon, je bloemenfestijn,
je mooie rozen zo heerlijk van geuren,
“een schilderij” met zo vele kleuren,
je groene bomen, je struiken en hagen,
je spelende kinderen tot de avonds dagen.

Jachthavenwijk in de tijd van de herfst
met je mistige morgen, je bloeme die sterft,
je zwart-blauwe bramen en de paarsrode bessen,
waaraan menige vogel zijn dorst nog komt lessen,
je najaarskleuren geelbruin en grauw
en je koele avonds, vol frisse dauw.

Mijn jachthavenwijk, met je winterse dagen,
je stormen en sneeuw en je regenvlagen,
je krijsende meeuwen op de waterplas
en hongerige vogels in ’t bruingroene gras,
’s avonds is het rustig, het gezin rond de haard,
winterdagen….. goud zijt ge waard.

Al is nu nog alles stil, koud en grijs,
het was heerlijk te leven in een paradijs.
Mijn jachthavenwijk wat zijt ge schoon,
de edelste parel der Nieuwpoortse kroon.
Wat is een jaartje toch rap voorbij,
maar ik wacht met jou op de lentetij.

 
     
     
  paard ezel varken  
     
 

Oorlog.

Een koebeest en een varken
een ezel en een paard
bespraken er de oorlog
’t was nog de moeite waard.
Het paard nam vlug de leiding
en sprak heel groots en fier
ik ben in de strijd onmisbaar
en ’t uitverkoren dier.
De koe roemt haar producten
haar boter en haar kaas
en zegt, ik in de oorlog
ben iedereen de baas,
men kan niet zonder biefstuk
dat maakt je reuze sterk
zelfs in de zwaarste oorlog
verzet  je al het werk.
Het varken roept al knorrend
mijn hespen en mijn worst
die geven er de krachten
aan wie vecht voor land en vorst,
om dan nog niet te spreken
van al mijn smakelijk spek,
een oorlog zonder varkens
gaat niet, ’t is al te gek.
De ezel roept al balkend
ik lach met al die bluf
en vindt u lieden ezels
gewoonlijk stom en suf,
ik overtroef u allen
al zijt ge nog zo fijn
want waren er geen ezels
er zou geen oorlog zijn.

 
     
     
  paashaas  
     
 

Pasen.

‘t  Was dagen stille in de toren,
je kon geen kerkklokken meer horen.
Plots zijn’z er weer, je hoort ze luid!
ze jubelen hun vreugde uit!

Voorbij de koude winterdagen
met storm en sneeuw en hagelvlagen.
Heel de natuur die is verblijd.
‘t Is Pasen ‘t is weer lentetijd.

En ‘d eerste zwaluw keert nu vlug
uit warmere streken terug,
en zoekt er gauw naar wat nog rest
van ‘t oude, zo vertrouwde nest.

Waar gisteren nog niets en stond
ontspringen krokussen de grond,
en iris, tulp en hyacint
zijn zoals ieder jaar present.

De kinderen, die plukken blij
madeliefjes in de wei,
waarmee ze kransen vlechten
en in hun haren hechten.

Je voelt de lente in je bloed
en ‘t voorjaarszonnetje doet goed.
Heel de natuur die is verblijd
’t is Pasen ‘t is weer vreugdetijd!

 
     
     
  kinderen  
     
 

Stille wachten.

Reeds in de vroege ochtend
zit ze door ’t raam te turen
want wachten duurt zo lang
minuten blijken uren.

Maar straks komen de kindren
dat maakt haar steeds zo blij
want ook de allerkleinsten
die zijn er soms ook bij.

Al blijven ‘z er wel uren
‘t is al te vlug gegaan
en komt de lange avond,
de donkere nacht weer aan.

Maar heel gauw is ‘t weer morgen
en weer een nieuwe dag
dit tovert op het lief gelaat
een gulle, blijde lach.

 
     
     
  vacantie  
     
 

Vakantie.

Een dagje aan zee
Oh! wat een festijn
het is daar zo heerlijk
voor groot en voor klein.
Je bruint in de zonne
of wandelt aan ’t strand
en kinderen bouwen
kastelen in ’t zand.

Een weekend aan zee
wat is dat toch fijn
om met ’t hele gezin
daar samen te zijn.
De zeelucht doet zo goed
je voelt je zo vrij
en veel te gauw
zijn die dagen voorbij.

Vakantie aan zee
om nooit te vergeten
dat kunnen trouwe
bezoekers wel weten.
De wind en de duinen
het water, het strand
’t is als een droom
uit het wonderland.

En ieder jaar weer
trekt de zee je aan,
en aan zijn roep
kan niemand weerstaan.
We zeggen je welkom
Mevrouw en Meneer
en we verwachten je
volgend  jaar weer.

 
     
     
  vogeltjes  
     
 

Vogeltjes.

Er waren eens twee vogeltjes
verscholen tussen ’t riet.
Je kon er wel naar zoeken
maar ze vinden bijna niet.
Een klein tijdje later
bouwden ze daar hun nest.

Meneer, die bracht het materiaal.
Mevrouw, die deed de rest.
Op een prille lentedag
daar lagen in de zon
vijf groene gespikkelde eitjes
en ’t broeden dan begon.
Na een twintigtal dagen
het wonder was geschied,
lagen vijf kleine vogeltjes
in ’t nestje, tussen ’t riet.
En vader en ook moeder
vlogen steeds op en aan
met vliegen en met wormen
waar halen ze ’t vandaan?

Zoals bij mensenkinderen
ging het ook met de rest
en ze verlieten een na een
’t veilige warme nest.
En weer, hoorde je vogeltjes
verscholen tussen ’t riet.
Je hoorde ze wel fluiten
maar toch zag je ze niet.